Van hooivork naar hightech

Boeren in de gemeente Epe van 1965 tot nu

Henri Slijkhuis

INLEIDING

Epe is in 1965 een gemeente die vele kleine boeren herbergt. De helft van de bedrijven is kleiner dan 7 hectare, en bijna 80% heeft minder dan 10 hectare grond. Veel bedrijven hebben een te kleine productie om goed van te kunnen leven en zijn ook niet in staat te investeren. Dat zal moeten leiden tot veel ‘stoppers’.
Ook zijn er in dat jaar veel bedrijven waar geen opvolger aanwezig is of waar de zoons of dochters geen heil zien in voortzetting van het bedrijf. Een proces waar nog steeds geen einde aan is gekomen. Anno 2017 zijn er in vergelijking met 1965 weinig boeren te vinden in de gemeente Epe.
De boeren die we nu aantreffen, hebben hun boerderij omgevormd tot hightechbedrijf. De boer is manager geworden.
In dit artikel beschrijf ik de overgang van klein landbouwbedrijf naar hightech grootbedrijf.

Locaties van de veehouderijen in Epe. Ligt een bedrijf in (de buurt van) een groene kleur op de kaart, dan zijn groeimogelijkheden beperkt of afwezig. (Bron: MER bestemmingsplan gemeente Epe, Arnhem, 2014)
DE SITUATIE ROND 1965

Tussen 1950 en 1960 verandert er nog niet veel in de manier waarop in de gemeente Epe landbouw wordt bedreven. Een enkeling heeft in die jaren een tractor aangeschaft. De meesten werken met paard-en-wagen, en heel veel werkzaamheden worden met de hand gedaan. De omslag komt na 1960. De landbouw verandert dan in korte tijd volstrekt van karakter en daarmee verandert ook het vertrouwde agrarische landschap. In 1964 zijn er 632 boeren die alleen leven van hun bedrijf. In 1967 is dit aantal teruggelopen tot 525. In drie jaar tijd is er een afname van 17%, een ongekend hoog percentage. Een deel van de gestopte boeren werkt nog wel in de vrije tijd op de boerderij, maar de inkomsten komen vooral uit een baan elders. Het is ook de tijd dat de dorpen uitgebreid worden. Dit is een kans voor veel kleine boeren om hun grond voor een goede prijs te verkopen voor woningbouw. Anderen maken gebruik van een saneringsfonds. Dit fonds is in 1963 door het Rijk ingesteld en biedt boeren een aantrekkelijke regeling als ze stoppen.

Hagedoorns Plaatse: melkbussen horen bij de jaren vijftig en zestig

Door de grote behoefte aan grond voor dorpsuitbreidingen komt er, ondanks het stoppen van veel bedrijven, nauwelijks grond beschikbaar voor de overblijvende boeren. De gemiddelde bedrijfsgrootte neemt maar weinig toe. Akkerbouw wordt van steeds minder betekenis. In 1967 is nog maar 16% in gebruik als bouwland, en 84% is grasland. Het bouwland ligt hoofdzakelijk op de enken en wordt vooral voor graanteelt (80%) gebruikt. De mais moet zijn intrede nog gaan doen. In 1964 zijn er gemiddeld acht melkkoeien per bedrijf. Drie jaar later zijn dat er tien. In 1950 houden vrijwel alle boeren er varkens en kippen bij. Het zijn dan zogenaamde gemengde bedrijven. In 1967 is dat flink teruggelopen. Van de 525 bedrijven hebben er nog 255 varkens. De ontmenging is al flink aan de gang Ook pluimvee houden wordt minder belangrijk. In 1967 zijn nog op 323 bedrijven kippen te vinden.

DE SITUATIE ROND 1990

Rond 1990 is het gedaan met het kleine boerenbedrijf zoals we dat kennen uit 1950. In 1992 heeft een boer in de gemeente Epe gemiddeld 33 koeien en is zijn bedrijf 19 hectare groot. Dat lijkt groot, maar in vergelijking met elders valt het tegen. In 1986 zijn er in Epe nog 396 ‘hoofdberoepsbedrijven’ en 170 boeren met een nevenbedrijf of -beroep. In 1992 is het aantal hoofdberoepsbedrijven teruggelopen tot 273 (zie tabel 1). In zeven jaar tijd een afname van 31%. De afname van de nevenbedrijven (153 in 1985) is veel minder door de aanvullende inkomsten elders. De landbouw in Epe blijft zich vrijwel volledig richten op de veehouderij. In vergelijking met de rest van de Veluwe ligt het accent nog steeds op de melkveehouderij, en minder op de intensieve veehouderij. De graasdierhouderij (vooral melkveehouderij) is in 1992 met 70% veruit de belangrijkste sector. Op de boerderij heeft de tractor het paard volledig vervangen.

De schaalvergroting heeft consequenties voor het graslandgebruik. Door meer kunstmest op hun grasland te strooien kunnen de boeren de ruwvoerproductie vergroten. De veranderende botanische samenstelling van het gras en het toenemend kunstmestgebruik hebben tot gevolg dat de weilanden nog maar weinig lijken op de weiden in de jaren vijftig.

Ook de enken zien er in 1990 heel anders uit. Snijmais is het hoofdgewas geworden. Na een voorzichtige start in de jaren zestig breidt de teelt zich na 1970 explosief uit. Na gras is mais het belangrijkste gewas op de Eper zandgronden geworden. In dezelfde tijd verdwijnt de rogge. Eeuwenlang is dit gewas, samen met boekweit en in mindere mate haver, op de enken geteeld. Met de komst van de snijmaisteelt verandert de zomerse aanblik van veel gronden ingrijpend. Eenmaal geoogst in het najaar oogt een maisakker volstrekt anders dan eerder een veld met stoppelknollen. Ook is een deel van het oude bouwland op de enken ingezaaid met gras.

De methode van het verwerken en conserveren van de grasoogst is in 1990 ook ingrijpend veranderd. Eeuwenlang is gemaaid gras bewaard in de vorm van hooi. Op veel boerderijen in Epe is de wintervoorraad hooi opgeslagen in hooibergen en op de hilde boven de deel in de boerderij. Rondom 1990 is deze vorm van bewaren alleen nog te zien bij museumboerderij Hagedoorns Plaatse of bij een enkele particulier, die bij zijn boerderette een hooiberg in stand houdt of een moderne variant heeft neergezet.

Boerderette met moderne hooiberg aan de Oude Oenerweg in Epe

Alle boeren zijn allang overgeschakeld op het inkuilen. Met landbouwplastic afgedekte grashopen met daarop de nodige oude autobanden zie je in die jaren overal in het agrarische landschap. De boeren passen meestal de voordroogmethode toe. Het gras wordt met die methode niet direct ingekuild na het maaien, maar pas nadat het enigszins is gedroogd. Na het maaien wordt het gras eerst een paar keer geschud. Daar na wordt het opgehaald en ingekuild. Ook het maaien van het gras is in 1990 niet vergelijkbaar met 1950. In 1950 wordt er gemaaid met de maaibalk. In 1990 is die methode geheel vervangen door de cyclomaaier. Dit werktuig komt in 1965 in Nederland op de markt en wordt door veel boeren snel aangeschaft. Het voordeel van de cyclo maaier is dat het gras, nadat het is gemaaid, niet wordt neergelegd, zoals bij de maaibalk, maar min of meer rechtop blijft staan en daardoor sneller droogt. Bovendien heeft de cyclomaaier een veel hogere capaciteit, is weinig storingsgevoelig en is onderhoudsarm. De boer kan daardoor sneller en goedkoper werken. De tractor is in 1990 op vrijwel ieder landbouwbedrijf in Epe te vinden. Hiermee kan op één dag bijvoorbeeld twaalf hectare land geploegd worden. Een ploeger met een span paarden is in staat hooguit één hectare op een dag te ploegen. Een tractor is een behoorlijke investering en kan alleen terugverdiend worden door uitbreiding van het bedrijf. De tractor draagt op die manier bij aan de intensivering.

Hagedoorns Plaatse: hooiberg uit de oude tijd

In 1965 wordt er nog vaak met de hand gemolken. In 1990 gebeurt dit niet meer. Hoewel ook al vóór 1965 een aantal boeren een melkmachine heeft gekocht, vindt de grote overgang na dat jaar plaats. In 1970 beschikt al 60% van de boeren over een melkmachine. Kan een ervaren handmelker tien koeien per uur melken, met de melkmachine is men in staat vijftig tot zestig koeien per uur per man te melken. De melkmachines hebben als voordeel dat ze vrij gemakkelijk in bestaande bedrijfsgebouwen inzetbaar zijn. In de wei maakt de boer gebruik van verplaatsbare doorloopmelkstallen. Deze doorloopstallen bestaan uit open wagentjes die zijn uitgerust met een complete melkinstallatie. Het vee wordt aan de ene kant naar binnen gedreven en na het melken aan de andere kant weer losgelaten. De invoering van melkmachines gaat hand in hand met de invoering van de melktank. In deze melktank kan de melkopbrengst van een paar dagen worden bewaard. Een keer of drie per week wordt de inhoud opgehaald door de RMO (rijdende melkontvangst). De melkbussen zijn vanaf 1980 niet meer in gebruik en staan tegenwoordig in veel huizen als decoratie of dienen als paraplubak.

Al deze machines maken een forse besparing op arbeid mogelijk. De veehouder kan veelal in zijn eentje het bedrijf runnen en heeft ook zelf meer vrije tijd. In de jaren dat de melkmachine op het toneel verschijnt, staat het Eper melkvee na de weideperiode nog binnen in een grupstal. (Een grupstal is een stal met een of meer goten in de lengterichting achter de koeien, waarin de mest wordt opgevangen). Door de aanleg van een melkleiding in de stal en de halfautomatische melkmachine blijft de grupstal nog lang een goed alternatief voor de kleine boer.

In 1972 komt de overheid met een rentesubsidieregeling. Boeren kunnen vanaf dat moment in aanmerking komen voor subsidie als ze investeren in werktuigen, vee en ligboxenstallen. Dat leidt ook in Epe tot de bouw van ligboxenstallen. Toch blijft de grupstal nog gebruikt worden. Het beschreven proces van schaalvergroting en intensivering is echter in Epe en elders zodanig geweest dat maatregelen nodig zijn.

Door de schaalvergroting is de door de landbouw veroorzaakte milieuverontreiniging zo ernstig geworden dat verschillende milieuwetten worden ingevoerd om de omgeving en de natuur te beschermen. Naast de milieuwetgeving die moet leiden tot minder overlast, treedt er op 1 april 1984 de melkcontingentering (superheffing) in werking. Deze maatregel dient om de snel gegroeide melkproductie te reguleren. De melkhoeveelheid per bedrijf wordt vastgezet op de hoeveelheid die een veehouder in de jaren 1981/83 aan de fabriek heeft afgeleverd. Sindsdien probeert elke boer het voor hem vastgestelde ‘melkquotum’ met zo weinig mogelijk koeien te realiseren. Alleen dan kan hij zijn inkomen op peil houden. Het effect is dat de rundveestapel belangrijk is ingekrompen. Lopen er in de gemeente Epe in 1985 nog 7819 koeien rond, in 1992 zijn er nog 5350. In zeven jaar dus een afname van 31%.

In november 1985 wordt de Interimwet beperking varkens- en pluimveehouderijen van kracht. Die wet beperkt de ontwikkelingsmogelijkheden voor varkens- en pluimveebedrijven. Deze wetgeving betekent een versnelling in de afname van het aantal landbouwbedrijven. De landbouw in Epe is rondom 1990, in vergelijking met elders, nog relatief kleinschalig. Door het ontbreken van een grote ruilverkaveling of landinrichting is het land matig tot slecht verkaveld.

Boerderij nabij het Apeldoorns Kanaal: ook leveranciers van zonne-energie
DE SITUATIE ROND 2010

De afname van het aantal land bouwbedrijven zet zich na 1990 voort. De tabel op de volgende bladzijde illustreert dit. Het aantal bedrijven blijft kleiner worden, al lijkt het tempo van afname het laatste decennium terug te lopen. Tussen 2004 en 2012 is het aantal bedrijven met graasdieren afgenomen met 8%. Het aantal bedrijven met varkens of kippen is afgenomen met 32%. De overblijvende boeren worden qua omvang van het bedrijf voortdurend groter. Dit is in het landschap zichtbaar door steeds grotere stallen, bijgebouwen, silo’s en voeropslag.

Aantal landbouwbedrijven in Epe (Bron: CBS)

In 2000 houden de boeren in Epe aan melk-, vlees- en fokvee op 280 bedrijven 17.800 koeien en kalveren. In 2012 bedraagt het aantal bedrijven nog maar 210, maar zij hebben wel 25.629 beesten. Hetzelfde geldt voor de boeren met varkens en kippen. In 2000 zijn er 75 bedrijven met deze beesten, die samen 31.807 varkens en 57.477 kippen huisvesten. In 2012 zijn er nog maar 30 bedrijven over, die 28.386 varkens en 62.617 kippen houden (Bron: CBS). Economisch gezien blijft de rundveehouderij het belangrijkste, met meer dan 70% van de bedrijven. Voormalige boerderijen worden niet alleen omgezet in woningen. Paardenhouderijen en boomkwekerijen zijn de afgelopen decennia als paddenstoelen uit de grond geschoten en zijn met name aan de westkant van de gemeente overal te vinden. Er zijn in Epe opvallend weinig boeren die proberen via verkoop van producten aan huis het hoofd boven water te houden. Ook verdient maar een beperkt aantal boeren bij met het kamperen bij de boer of het leveren van zorg.

In de periode 1990-2010 heeft ook in de landbouw de automatisering flink toegeslagen. Veel boerenbedrijven zijn omgezet in kleine tot middelgrote industriële ondernemingen. Een boer moet tegenwoordig meer verstand hebben van managen dan van ‘boeren’. De landbouwmachines zijn van zo’n omvang geworden dat de wegen te smal zijn. Varkensstallen zijn hermetisch van de buitenwereld afgesloten. Koeien worden volautomatisch gemolken. Er zijn nog maar weinig boeren die de koeien in de wei laten lopen. Hooi zie je alleen nog maar verpakt in rollen met landbouwplastic eromheen. Een boer is nu een ondernemer. Het is tevens een eenzaam beroep geworden. Het sociale contact tussen boeren onderling is flink verminderd. De boer staat alleen in de melkput of zit in zijn eentje op de trekker.

Geiten-, speel– en ijsboerderij Horst aan de Oenerweg te Epe

Als een Eper boer uit 1965 vijftig jaar later het bedrijf van zijn zoon of kleinzoon zou kunnen bezoeken, herkent hij zeer waarschijnlijk nog wel de omgeving, maar niet meer het bedrijf.

Boerderij aan de Nijbroekerweg: enorm grote stallen
TOT SLOT

De spectaculaire, technische ontwikkelingen die zich op de bedrijven hebben voltrokken, hebben geleid tot het huidige hightechveehouderijbedrijf. Dit is gepaard gegaan met ingrijpende maatschappelijke en landschappelijke veranderingen. Ze hebben geleid tot een grote uittocht van mensen uit de landbouw. Eerst zijn het de landarbeiders, die moeten omzien naar ander werk, vervolgens de boerenzonen en -dochters. In de jaren zestig leidt dit tot nieuwe begrippen als ‘wijkers’ en ‘blijvers’.
De verschuiving in de sociale identiteit in het buitengebied van Epe is groot. Veel boerderijen worden omgezet tot boerderettes en worden bewoond door inwoners zonder binding met de landbouw. De resterende boerderijen hebben het aanzicht van het landschap door de bouw en aanleg van grote ligboxenstallen, kuilvoeropslag, voeder- en mestsilo’s en veel erfverharding ingrijpend veranderd.
De schaalvergroting gaat nog steeds door. Dat geldt ook voor de automatisering. De hedendaagse boer moet opereren tussen de eisen van de markt en de idyllische voorstelling die veel bewoners en bezoekers van het mooie Eper landschap hebben. Sommige boeren weten daar handig op in te spelen door hun bedrijf open te stellen en bijvoorbeeld ijs en streekproducten of een kampeerplaats aan te bieden. De meesten zien daar niets in en zullen afhankelijk blijven van de grillige marktprijs voor hun producten.
Ook de wisselende regelgeving van de overheid blijft een uitdaging. Na het wegvallen van het melkquotum in 2015 zijn de rundveeboeren met het plan geconfronteerd om de meststoffen (met name fosfaat) terug te dringen. Om dit mogelijk te maken is in 2017 een opkoopregeling voor koeien van kracht geworden.

Boerderij aan de Verloren Wijnbergweg. De meeste moderne boerderijen komen voor ten oosten van het Apeldoorns Kanaal.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
  • Gerding, M.A.W. (red.), Belvedere en de geschiedenis van de groene ruimte, Groningen/ Wageningen 2003
  • Karel, Erwin H., Boeren tussen markt en maatschappij, Groningen/Wageningen 2013
  • Slijkhuis, Henri, ‘Het einde van het kleineboerenvraagstuk in de gemeente Epe’, in: Ampt Epe 202, april 2015, p. 19–27