ONTSTAAN EN OORLOGSJAREN
JOHAN DE JONGE & JAN PAASMAN
Wissel is een bijzondere buurtschap in de gemeente Epe met verhoudingsgewijs veel accommodatie voor vakantiegangers. Daaraan hebben onder meer de vakantiebedrijven Heidebad en Zomerlust ruim bijgedragen. De heer Johan de Jonge heeft hun ontstaansgeschiedenis voor ons opgetekend, met aansluitend zijn herinneringen aan de oorlogsjaren op Zomerlust.
HOE HET BEGON
Mijn vader (P.M.C. de Jonge) was een succesvol ondernemer in Den Haag in de jaren 1920-1937. Naast zijn eigen elektrotechnisch bedrijf had hij de Residentie Radio Centrale (RRC) opgericht, de voorloper van de destijds bekende Radio Draad Omroep. Deze zogenaamde Radiodistributie was zeer succesvol. Op zeker moment liet de PTT het oog vallen op deze ondernemingen om deze in te lijven in haar structuur en was er sprake van een mogelijke nationalisering. Mijn vader die met het staatsbedrijf goede contacten had, heeft op het juiste moment de gehele radiodistributiezaak aan de PTT verkocht, met uitzondering van het elektrotechnische deel. Het hierdoor vrijgekomen kapitaal is weer geïnvesteerd in een vakantiekolonie in Epe.
Dat de keuze op Epe viel, kwam als volgt: een zuster van mijn moeder werkte destijds als kinderverzorgster in de Pelzerkamp aan de Officiersweg in Epe. Dit was een tehuis voor ‘bleekneusjes’ uit diverse delen van het land, kinderen die het thuis niet bepaald goed hadden. Mijn ouders wilden iets dergelijks opzetten, maar dan voor kinderen van wie de ouders langere tijd uit Nederland weg waren, wegens werkcontracten in het buitenland, bijvoorbeeld bij bedrijven in de Arabische landen.

HET WISSELSEVELD
Mijn ouders kochten een terrein op het Wisselseveld in Epe en lieten daar in 1937 door de firma Kasteel een gebouw neerzetten. In eerste instantie werd voor ons een kleine woning gebouwd, zodat wij nauw betrokken waren bij de uitvoering. Het tehuis werd in juni 1938 onder de naam Nederlands Christelijk Vakantieoord Zomerlust in gebruik genomen. Het was direct een groot succes, want via diverse relaties, ook veelal zakelijk, was er behoorlijk veel publiciteit gemaakt en kwamen diverse families hun kinderen brengen voor ‘langeretermijnvakanties’. Mijn ouders hadden voor de kinderopvang en -verzorging professionele medewerkers aangesteld. Wanneer dan later de ouders de kinderen weer op kwamen halen en alle enthousiaste verhalen hoorden, vroegen ze of ze zelf ook een aantal dagen konden blijven.
Nu was dat aanvankelijk niet de bedoeling, maar Pa De Jonge keek vooruit en liet enige kamers bouwen in het hoofdgebouw. Dat betekende echter dat er voor de originele opzet voor kinderen een apart gebouw met slaapzalen en recreatieruimte moest worden bijgebouwd. Dit gebouw kreeg de naam Ons Genoegen en was wederom een groot succes. Door de mobilisatie van het leger in 1939 en het uitbreken van de oorlog in 1940 konden velen voor vakantie of voor werk niet meer naar het buitenland.
GROEI TOT VOLWAARDIG HOTEL – DE OORLOGSJAREN
En zo groeide Zomerlust, na verkrijging van de noodzakelijke vergunningen, uit tot een volwaardig hotel. Pa De Jonge zocht contact met oude relaties in het westen van het land en ging zaken doen met diverse reisverenigingen, hetgeen veel klandizie opleverde van particulieren en groepen, die ondanks de oorlog met vakantie naar de Veluwe wilden. Zakelijk gezien was het bedrijf succesvol, maar uiteindelijk kreeg iedereen te maken met de Duitse bezetting, onderdrukking en narigheid, waardoor het klanten bezoek enigszins terugliep.
Mijn vader werd benaderd om iets te doen voor onderduikers. Dit gebeurde, hoewel het risico groot was. In eerste instantie kwamen er onder meer familieleden die uit veiligheidsoverwegingen weg moesten uit steden in het westen, maar ook geëvacueerden (in verband met de Atlantikwall) en jongere onderduikers en zelfs joodse families. In de laatste oorlogsmaanden hadden we ongeveer veertig mensen in huis, onderduikers, joden en evacués (onder andere uit Arnhem).
Totdat de Wehrmacht zijn oog liet vallen op Zomerlust. Toen namelijk het oorlogsfront al in Brabant was, moesten de Duitsers munitietransporten uitvoeren vanuit grote depots in de Gortelse bossen naar onder andere Brabant. Het gevolg was dat er in de bebossing rondom Zomerlust zo’n 25 Duitse legerwagens verborgen stonden die ’s nachts munitie moesten vervoeren. De daarbij behorende bemanning vorderde het bijgebouw Ons Genoegen als slaapplaats, terwijl de begeleidende officieren het hoofdgebouw vorderden, en dus tussen de onderduikers, joden en evacués sliepen. Iedereen bang, maar Pa De Jonge zei: ‘Zolang die lui hier zijn, krijgen wij geen controle van de geheime politie en zitten we dus safe!’ Over deze oorlogsperiode bij Zomerlust is een apart verhaal te vertellen. Voor mij was het wel interessant, want ik had een leeftijd van 10 tot 15 jaar en liep geen risico om opgepakt te worden. Daarom werd ik overal op afgestuurd om ogen en oren de kost te geven en inlichtingen op te doen.

ONDERDUIKERS
In die tijd waren er veel mensen in de omgeving, die woonachtig waren in diverse zomerhuisjes – veelal ondergedoken families, evacués en zelfs joodse families. Zo woonde vlak achter ons de familie Kolf (?); daarnaast de familie Moody met diverse jongens in huis, onder hen ene Remco (dat bleek later Remco Campert te zijn, de bekende schrijver). Remco’s vader, Jan Campert, is vooral bekend als auteur van het in 1941 geschreven gedicht ‘Het lied der achttien dooden’ (naar aanleiding van het neerschieten van verzetsmensen op de Waalsdorpervlakte). Jan Campert werd (wegens het smokkelen van joden over de grens) via Breda afgevoerd naar het Duitse kamp Neuengamme, waar hij in januari 1943 is overleden.
Verderop woonde de familie De Kat. Thijs de Kat zat bij mij op de Le Chevalier school in Tongeren. Deze (ook) joodse familie bleek na de oorlog Cartoef te heten en had een grote zaak in verlichtingsartikelen op het Spui in Amsterdam. Enfin, er waren toen vele ‘vreemde’ bewoners in de omgeving. Om alle bewoners van Zomerlust te onderhouden was eten nodig. We konden in de omgeving wel wat voedsel te pakken krijgen, maar om zo’n veertig personen te voeden (de meeste hadden geen officiële papieren), was meer nodig. Pa De Jonge had een deal gesloten met de heer Niers (directeur van een exportslachterij in Epe). Dit bedrijf moest in opdracht van de bezetter grote hoeveelheden voedsel leveren.
Daarnaast hadden zij een zogenaamde ‘gaarkeuken’ voor voedselverstrekking aan diverse instellingen en particulieren. Pa De Jonge kreeg het voor elkaar om in Wissel een uitdeelpost voor voedsel te krijgen voor mensen die daarvoor in aanmerking kwamen. Daar profiteerden wij dus ook van, want er bleef genoeg over voor de onderduikers en anderen. Zij kregen immers geen distributiebonnen, omdat ze ‘officieel’ niet bestonden. Groente was er in verhouding maar weinig. De enige groenteboer in Wissel kwam uit Oostendorp bij Elburg en die liet het afweten omdat geallieerde vliegtuigen alles van de weg schoten wat maar bewoog. Er zat dus niets anders op dan zelf naar die groenteboer te gaan. Pa De Jonge huurde bij bakker Olthof een klein oud rijtuigje met paard. Olthof gaf hem te kennen dat er niets verzekerd was en dat, mocht het paard onderweg doodgeschoten worden, wij alles moesten betalen. Ze beseften niet dat wij dan zelf ook het slachtoffer zouden zijn, dus dat risico werd genomen. Ik ging dus met vader mee, via de legerplaats op ‘de Bult’ en ’t Harde, naar Elburg. Het was een lange rit, maar alles ging gelukkig goed.
DUITSE TANKS
Opmerkelijk was dat in die periode (eind 1944) bij station ’t Harde nog splinternieuwe Duitse tanks werden gelost, zo van de fabriek in Duitsland. Deze werden dan ingereden op de velden rondom de legerplaats Oldebroek door de bemanning, die bestond uit een bij elkaar geraapt overblijfsel van diverse legeronderdelen. Zo liepen er Duitse militairen met ‘Hermann Göring Division’ op de mouw en andere met ‘Afrika Korps’. Ook waren er ineens (ook in Epe) veel vreemde militairen in kaki uniformen, met baarden en tulbanden. Dat bleken Brits-Indiërs te zijn die met de Duitsers heulden voor een vrij India. Bovengenoemde tanks gingen op transport naar het front in Brabant en stonden toevallig ook in de bossen bij Arnhem, hetgeen bijdroeg aan de catastrofe van operatie Market Garden! In ieder geval hebben we wel het een en ander meegemaakt. Mijn vader was een amateurfilmer en had thuis een operationele filmprojector en diverse films van onder andere het koninklijk huis. Zo werden (zolang er nog elektriciteit was) bij ons thuis filmavondjes gegeven, waarvoor veel belangstelling was van de bewoners en mensen uit de omgeving.
FILMS EN SPITFIRES
Vader had voor de schijn ook diverse natuurfilms gehuurd van het Duits Verkeersbureau. Daar waren keuringskaarten bij die door NSB’ers gecontroleerd werden. Aangezien enige tijd daarvoor een NSB’er was vermoord in de omgeving van Wapenveld, hadden de anderen geen zin om in het donker in het bos bij Wissel de kaarten te controleren. Daarom kreeg ik de opdracht om met de filmkaarten naar de betrokken persoon in Epe te gaan ter keuring. Ik weet niet meer wie het was maar die persoon was al blij dat hij niet het bos in hoefde. Alles werd oké bevonden, zodat vader ‘s avonds rustig zijn ‘Oranje’-films kon draaien. Overdag vlogen er geregeld Spitfires over ons woongebied en schoten alles wat maar groot was en bewoog van de weg af.
In het najaar was het de gewoonte dat de ‘dorsmachine’ van een loonfirma bij de diverse boerderijen de oogst ging dorsen. Deze grote machine werd getrokken door een landbouwtractor, die werkte op een zogenaamde houtgasgenerator. Om het ding te starten was wel een beetje benzine nodig, en dat blikje benzine stond boven op de dorsmachine. Terwijl de machine van de ene boerderij naar de andere werd getransporteerd, kwamen die Spitfires over en doken achter elkaar op de dorsmachine en trekker. Toen zij zagen dat de boel in brand stond (door het benzineblikje) gingen ze verder, maar de dorsmachine en trekker waren totaal verwoest. Soms stonden we in de tuin met een handdoek te zwaaien naar die Spitfires en dan groetten ze terug door hun vleugels heen en weer te bewegen.
SCHÖNE PFERDE
Diverse boeren in de omgeving waren onrustig omdat de Duitsers hun paarden wilden vorderen, en kwamen bij Pa De Jonge vragen of hij een oplossing wist. Nou, die wist wel wat. Zomerlust had een dubbele garage; die was leeg omdat er geen auto’s meer waren. Daar is dus een tijdelijke paardenstal van gemaakt, waar twee prachtige paarden in ondergebracht werden. Het was een heel spektakel want de urine liep onder de deur uit en de paarden moesten geregeld van schoon stro worden voorzien. Toen er geen elektriciteit meer was, werkte de Hydrophor-installatie voor de watervoorziening niet meer en moest de ketel met een handvleugelpomp gevuld worden. De Duitse transportrijders met al die vrachtauto’s, die bij ons ‘ingekwartierd’ waren, hadden ook water nodig. Mijn vader zei dat ze dat zelf maar moesten pompen; dat was in de garage van de paarden. Dan zeiden ze dat mijn vader sehr schöne Pferde had. Later konden wij er hartelijk om lachen.
CARBID
In de recreatie-eetzaal stonden diverse carbidlampen op tafel. Toen de carbid opraakte, kreeg ik opdracht om bij een machinefabriek in Olst carbid te halen, zeker 20 kilometer fietsen. Mijn vader gaf me enige staven zeep mee om te ruilen voor carbid. Bij de fabriek stonden veel mensen met hetzelfde doel, maar die werden weggestuurd omdat er niets meer was. Mij werd gezegd dat ik ook weg moest, maar toen ik de zeepstaven uit de tas haalde, mocht ik binnenkomen en kreeg ongeveer 10 kilo carbid mee in de fietstassen, zodat we thuis weer voor een tijdje licht hadden.
Verder was er ook weinig meer te koop, maar de mensen moesten toch ook drinken. Dus werd ik weer op pad gestuurd, met de fiets naar Deventer. Daar was een groothandel die oorspronkelijk in koffie en thee handelde. Omdat dat er ook niet meer was, werd het dan maar surrogaat. In verband met springladingen kon ik de Deventerbrug niet meer over, maar er was een tijdelijke schipbrug, zodat ik toch bij die firma kon komen en kon terugkeren met mijn surrogaat koffietabletten en thee van gedroogde peentjes.

NA 1945
Na de oorlog heeft mijn vader Zomerlust verpacht aan de directie van vakantieoord Heidebad. Deze stichting had een probleem met twee directeuren die niet samen ‘door één deur konden’, waardoor er wrijving ontstond. De grootste aandeelhouder, Rederij Ruys uit Rotterdam, besloot dat de zaak gesplitst moest worden. De heer Roel Buter kreeg de Schaapskooi en Heidebad, en de heer Hubertus Cornelis Bruinse pachtte Zomerlust, met recht van koop na een jaar. Na enkele verbouwingen heeft het nog enige tijd gefunctioneerd onder de naam Hotel Tongeren. Later is de zaak overgedaan aan een revalidatiecentrum en in 1957, onder de naam Het Wisselseveld, aan de gemeente Haarlem, voor recreatie van gemeentewerknemers. Thans zijn de gebouwen in gebruik van de Stichting Oranjeborg, als zorgbedrijf voor (jong-)volwassen mannen met een licht verstandelijke handicap.