LAATSTE SECRETARIS BEDRIJFSBEKEN HENT VAN DELDEN SCHETST TELOORGANG

TJADA AMSTERDAM

‘ONTWIKKELINGEN WAREN NIET TEGEN TE HOUDEN’

Hoe kon het gebeuren dat de verenigde beekeigenaren in Epe en omgeving aanvankelijk (begin jaren veertig van de vorige eeuw) zo strijdvaardig en succesvol opereerden en twee decennia later al langzaam buiten beeld verdwenen? Hent van Delden heeft als verklaring voor de teloorgang maar een paar woorden nodig: “Maatschappelijke ontwikkelingen.”

Hent van Delden bij de Dorpermolenbeek (Foto: Tjada Amsterdam)

De Vaassenaar was de laatste secretaris van de Vereniging tot Instandhouding van Bedrijfsbeken (VIB). In 1972 nam hij de pen over van zijn vader, die genoemde functie 27 jaar vervulde. De Van Deldens waren eigenaar van een deel van de Dorpermolenbeek en runden aan die beek een kartonfabriek. Van Delden jr. maakte ten volle mee hoe de beekeigenaren hun beekrechten zagen verwateren zonder dat zij daartegen een vuist konden maken.
“Voor beekeigenaren was de beek altijd een essentieel onderdeel van hun bedrijf. Zij hadden vooral belang bij het schone water dat het bedrijf binnenkwam. Het afvalwater dat op de beek werd geloosd, daar bekommerde niemand zich om. Tot de overheid zich ermee bemoeide.”
Hij geeft een sprekend voorbeeld: “Ik ging naar de mulo en onze beek liep langs de school. Als het speelkwartier was en de andere jongens zagen dat er schoon water door de beek liep, dan zeiden ze tegen mij: ‘Da’ giet niet goed met oe.’
Schoon water betekende dat het bedrijf stillag. Er hoorde vuil water in de beek te stromen; dan draaide het bedrijf. Zó anders werd er toen over beken gedacht.” Van Delden laat een foto zien van Mocabo, constructiespeelgoed met kartonnen elementen waarmee huisjes, torens, hekjes, boompjes konden worden gebouwd, een voorloper van lego en duplo. “Als wij het rode karton voor de dakjes maakten, dan was de beek rood. Als we boompjes maakten, was de beek groen.”

WETGEVING

Vervuilend waren sommige watermolens (vol- en leermolens) al zo lang zij bestonden. Maar kleinschalig. Toen de bedrijven, vooral na de Tweede Wereldoorlog, door mechanisatie konden uitbreiden en bij hun productieprocessen (meer) chemische stoffen inzetten, nam de verontreiniging van het afvalwater toe, in ernst en omvang. Tegelijk groeide ook de maatschappelijke druk daartegen.
De overheid greep in. Een eerste ontwerp-Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO) lag er in 1964. In 1970 trad de wet, die rechtstreekse lozingen van ongezuiverd afvalwater op oppervlaktewater verbiedt, in werking. De provincie Gelderland vertaalde de WVO in drie zuiveringschappen, waaronder Zuiveringschap Veluwe.
Op lokaal niveau sleutelde de gemeente Epe al in 1963 aan een verordening voor de zuivering van rioolwater. Voor Epe voorzag dat plan in een biochemische (oxidatief-biologische) zuiveringsinstallatie, in Vaassen kon volstaan worden met een mechanische zuiveringsinstallatie, want ‘voor Vaassen is er immers van uitgegaan dat geen industrieën op de gemeentelijke riolering en zuiveringsinstallatie zullen worden aangesloten, omdat deze industrieën hun afvalwater lozen op beken, welke zij zelf in eigendom en beheer hebben, zodat een verbod op lozing op deze beken moeilijk kan worden opgelegd,’ omschreven B en W hun standpunt.
Gedeputeerde Staten hechtten echter geen goedkeuring aan de verordening. Zij wilden dat ook Vaassense bedrijven die op eigen beken lozen, hun afval t.z.t. via riolering en zuiveringsinstallatie zouden lozen en al meteen gingen meebetalen aan rioolbelasting en -heffing. Hun beken mondden immers uit op de Grift, waardoor zij met hun afvalwater daar een deel van de vervuiling veroorzaakten. De gemeente Epe maakte bezwaar tegen de onthouding van de goedkeuring. Besloten werd dat de kwestie een zaak voor het toekomstig waterschap of zuiveringschap zou worden.

Luchtfoto van de kartonfabriek van Van Delden
HEIKEL

Het Zuiveringschap Veluwe kwam pas in 1971 tot stand, maar al eerder waren de gemeenten Apeldoorn, Epe en Heerde een gemeenschappelijke regeling aangegaan voor de afvalwaterzuivering (1969). Bij een eerste verkenning daartoe, in 1966, kreeg een Utrechtse jurist de opdracht onderzoek te doen naar de historische beekrechten. Kennelijk een heikele kwestie, want drie jaar later ‘is het onderzoek nog niet beëindigd’, aldus B&W van Epe. Waarschijnlijk kwam de jurist er niet uit, want in 1975 overwogen de Aluminium Industrie Vaassen (AIV) en het Zuiveringschap een proefproces ‘om vastgesteld te krijgen of het lozingsrecht (als historisch recht) uit het eigendom van de beek voortvloeit’, schreef VIB-secretaris Van Delden aan de leden; hij nodigt hen uit zich als medebelanghebbende bij de AIV aan te sluiten. Geen van de leden zag daar heil in en het proces kwam er niet.
Niet zo vreemd. “Zelfs indien dit recht zou komen vast te staan, kan het Zuiveringschap zonder meer, krachtens de wet op de verontreiniging van het oppervlaktewater, beperkende maatregelen opleggen en eisen stellen aan de lozer, c.q. de lozing niet toestaan”, citeert voormalig secretaris Van Delden uit zijn toenmalige brief.
“De ontwikkelingen op het gebied van sanering gingen vanaf begin jaren zeventig zó snel”, kijkt hij terug. “Besprekingen met het zuiveringschap verliepen voor ons in een onaangename sfeer. De bedrijven zagen het zuiveringschap niet als partner, maar als vijand. En: you can’t fight the devil. We waren niet zo onnozel dat we niet beseften dat er tegen die ontwikkelingen niet te vechten was.”

STOPPEN

Voor zijn eigen bedrijf waren de maatschappelijke ontwikkelingen evenzeer onafwendbaar: “Toen ik in 1974 in het management van het bedrijf kwam, was er al een lozingsverbod. We mochten nog wel lozen, maar een beperkte hoeveelheid en alleen van een goede kwaliteit. Eigenlijk beseften we toen al dat we het niet voor elkaar zouden krijgen water van een goede kwaliteit te lozen. We hebben het geprobeerd door de vezelstoffen die we loosden, af te vangen. Maar het gebruik van retourwater leidde tot een aaneenschakeling van problemen. Een klein familiebedrijf als het onze was niet in staat hooggekwalificeerde ingenieurs in de arm te nemen, of afvalwaterreinigers aan te schaffen. Het lozingsverbod heeft er, samen met de malaise in de sector, toe geleid dat we in 1980 zeiden: we stoppen ermee.”
Van Delden droeg zijn beekgedeelte en bijbehorende beekrechten over aan de Bekenstichting, voor het symbolische bedrag van één gulden: “De Bekenstichting was destijds de meest voor de hand liggende nieuwe eigenaar.”

NOOT: Dit artikel is eerder verschenen in De Wijerd, september 2016.

FOTO’S (bij de beide artikelen van Tjada Amsterdam):
Tenzij anders vermeld: archief Frans Schumacher.