Das war einmal

INGELEID EN BEWERKT DOOR WILLY SMIT-BUIT

In het archief van Vaassen Flexible Packaging (VFP) bevindt zich een waardevol document. Daarin heeft Johannes Gerhardus Wilhelmus (Jan) Mulder de herinneringen opgetekend aan zijn beginperiode bij een van de rechtsvoorgangers van VFP: de N.V. ‘Industrie’ v/h Van Lohuizen & Co. Deze fabriek had verschillende afdelingen: een ijzergieterij, maar er werd ook staniol (tinblad) en aluminium verwerkt.

Jan Mulder was op 29 maart 1912 in Apeldoorn geboren als oudste zoon van schoenmaker Mulder aan de Schoolstraat. De vierjarige mulo sloot hij al na drie jaar af met een diploma. Bovendien had hij een aanbevelingsbrief op zak van de N.V. Koperpletterij en Metaalhandel v/h H. de Heus & Zoon te Apeldoorn, waar hij een tijdje gewerkt had. Op 15 juli 1929 zette hij zijn fiets voor het eerst in het fietsenrek voor het kantoorpersoneel van de N.V. ‘Industrie’. Dat luisterde nauw. Eén fietsenrek was uitsluitend bestemd voor de beambten; de andere vijf rekken waren voor de fabrieksarbeiders.
In zijn aanstellingsbrief stond dat Jan als aankomende kantoorbediende ƒ 45,– per maand zou verdienen, maar dat zijn salaris ’bij tevredenstellende prestaties en gunstige resultaten’ voor verhoging vatbaar zou zijn. Ook dat luisterde weer nauw, want de arbeiders kregen weekloon, maar de beambten kregen maandsalaris. Met het salarisperspectief van Mulder zat het wel goed, want Jan Mulder begon bij de N.V. ‘Industrie’ in de magazijnadministratie, maar was 25 jaar later bedrijfsleider van de bladmetaalfabriek. Mulder ging na zijn huwelijk (1942) met Geertruida Johanna Giesbers aan de Krugerstraat 2 in Vaassen wonen.

J.G.W. Mulder, bedrijfsleider bladmetaal, 25-jarig jubileum (juli 1954)
HERINNERINGEN

Zijn Herinneringen aan kantoor en fabriek heeft Mulder in 1974 opgetekend. Toen woonde hij in Bussum. Hij besteedde ook aandacht aan de vijf bezettingsjaren, die op de N.V. ‘Industrie’ vanwege de april-meistaking in 1943 onuitwisbare sporen hebben nagelaten. Drie Industriewerknemers hadden de doodstraf gekregen, zo’n twintig mensen kwamen tijdelijk terecht in concentratiekamp Vught, en directeur Van Achterberg werd afgezet. Destijds was ir. J. van Achterberg technisch directeur en ir. J.H. Müller financieel directeur. Om de productie voor de Duitse oorlogsindustrie te waarborgen kwam de fabriek onder Verwaltung te staan. Verwalter A.H.F. Schumacher ontsloeg Van Achterberg en handhaafde de veel oudere Müller.

Hieronder treft u geen letterlijke weergave aan van de aantekeningen van J.G.W. Mulder over de oorlogstijd, maar een interpretatie, die dicht bij de oorspronkelijke tekst blijft. Hier en daar moest Mulders oorspronkelijke verhaal aangevuld of veranderd worden omwille van de begrijpelijkheid. Jan Mulder zette boven zijn aantekeningen het opschrift Das war einmal.

ZOGENAAMDE ‘DUITSE’ ORDERS

Liefde voor het fabriekswerk kon in de oorlog niet verondersteld worden. Wij waren Rüstungsbetrieb, een wapenfabriek, en ons werk kwam aan de Duitse oorlogsmachine ten goede. Er werd dan ook duchtig de lijn getrokken! Op de tarieven was wel iets te vinden, zodat het loon er niet al te veel onder leed. Er was een ‘hausse’ in de fabricage voor privédoeleinden. Aanvankelijk werd het fabriekswerk nog niet zo sterk door de Duitse Wehrmacht beheerst en voerden we vrij veel orders uit voor de civiele sector. In de drie eerste bezettingsjaren moesten we aan de Rüstungsinspektion opgeven, hoeveel procent Duitse orders we verwerkten. Voor het bepalen of een order al of niet Duits was, gaf directeur Van Achterberg de richtlijn uit dat alles zoveel mogelijk voor Duitsland bestemd was. Op grond van deze richtlijnen kwam kaasfolie als Duitse order op de maandlijsten. Soms overdreven we en kwamen dan op 95% Duits werk. Dan moest een reeds vervalste maandlijst bijgesteld worden, want 90% was aanvaardbaar.

BLUT UND BODEN
Baas Frey

Toen de Industrie rond 1928 begonnen was met de spuitgieterij, had de fabrieksdirectie Duitse vormenmakers naar de fabriek gehaald. Dat waren echte vaklui. Omdat de werkloosheid in de jaren dertig hoog opliep, wilde de fabriek weer van die mannen af en bij het uitbreken van de oorlog hadden we er nog maar een stuk of vijf. Ze waren bijna allemaal nazi, Adolf Messner vormde een uitzondering. Toen de Duitse oorlogvoering in het begin zo succesvol was, sleepten deze nazi’s met hun praatjes een van onze mannen in de vormenmakerij mee. Hij sloot zich aan bij het Nederlands Arbeidsfront, de nationaalsocialistische vakcentrale.
De nazipropaganda had geen succes bij baas Frey van de staniolfabriek die de Nederlandse nationaliteit had, hoe wel zijn ouders in Oostenrijk geboren waren. Speciaal Niederfahrenhorst, de baas van de machinefabriek, legde het erop toe baas Frey te ‘bekeren’. Deze Fahrenhorst, zoals wij hem altijd noemden, was een dikke, wat boerse man, volslagen humorloos. Voortdurend peperde hij baas Frey in dat hij zijn Duitse bloed niet mocht verloochenen. Baas Frey zei altijd dat ‘die gekke vent’ hem weer onzin had verteld. Op een keer Baas Frey sprak Fahrenhorst met veel vuur over het recht van de sterke om de zwakke te vernietigen, net als bij de dieren. Baas Frey werd toen echt kwaad en gaf Fahrenhorst te verstaan dat hij kon ophoepelen. In 1943 is Fahrenhorst bij de Wehrmacht gegaan. Hij heeft de oorlog niet overleefd.

DE ETENBRENGERS

Nadat op maandagmorgen 3 mei 1943 de Duitse overvalwagens bij de fabriek arriveerden om de staking te breken, dreven de SS’ers de mensen de fabriek in. Een man van de ijzergieterij ’Vulcanus’ was toevallig voor overleg bij ons op de ’Industrie’, hij hoefde daarvoor alleen de Dorpsstraat maar over te steken. De arrestaties van de vorige avond hadden de mensen bang gemaakt. Bovendien hadden de Duitsers afgekondigd dat op staking de doodstraf stond. Wat moest er met de Vulcanusman binnen de poort gebeuren? Onze mensen stonden door de niet al te zachtzinnige Duitse behandeling algauw achter hun machines. De man van Vulcanus, die de staniolingang was ingevlucht, werd naar de staniolzolder getransporteerd en verstopte zich tussen de lege kisten. De deur ging op slot. Toen om twaalf uur de keukenwagen uit Apeldoorn arriveerde (wij kregen ’s middags bijvoeding), werd de man uit zijn benarde positie bevrijd en kreeg hij als taak met de etenbrengers naar het Haackshuis mee te lopen. Hij moest het pannetje jus dragen. Vanuit het kantoor in het Haackshuis kon hij proberen te ontsnappen naar de Vulcanus aan de overkant. Nadat de wachtlopende man de hoek om was, is dit gelukt, maar de Vulcanusman kon zijn beste pak weggooien. Door de zenuwen was de jus over zijn pak gegutst.

Een kijkje de Jan Mulderstraat in, met links Café Vos.
DE RADIOTOESTELLEN

Een paar weken na de staking kwamen de Duitsers met de verordening dat alle radiotoestellen ingeleverd moesten worden bij café Vos. Veel Vaassenaren gaven hieraan gehoor, want de schrik zat er na de staking goed in. De achtergehouden toestellen doken onder. Ook het toestel van baas Meijer. Meijer was in verband met zijn suikerziekte vervroegd uit het concentratiekamp te Vught ontslagen, waar hij tijdens de staking naartoe was gebracht. Enkele dagen na zijn thuiskomst kwam hij toch te overlijden. Zijn toestel werd toevertrouwd aan baas Frey, die het op zijn kantoor in de stilgelegde staniolafdeling zette. Iedereen luisterde daar naar de Engelse zender. Deze baas had een onvoorwaardelijk vertrouwen in andermans goedheid. Teveel personeelsleden raakten echter met de aanwezigheid van het toestel bekend. Omdat dit toch wel risicovol was, werd de radio in een donker, afsluitbaar hokje bij de staniolingang neergezet. Ik had de sleutel en kon alle uitzendingen volgen. Vanaf september 1944 tot aan de bevrijding zaten we zonder stroom. Elektricien Proper zorgde voor een clandestiene doorverbinding met de woning van portier Van Zuuk.

INVESTERINGEN

Er zijn in de oorlog drie nieuwe productieafdelingen ontstaan en wel:
a. de centrifugaalgieterij;
b. de kaarsenmakerij;
c. de stroopmakerij.

Kaarsen
Aan de centrifugaalgieterij lag een directieplan ten grondslag. De afdelingen b. en c. zijn ontsproten aan het personeel. De kaarsenmakerij werd in de staniolafdeling ondergebracht. De staniolafdeling heeft vrijwel de hele oorlog niet gewerkt en de baas werd weliswaar elders ingezet, maar had toch veel vrije tijd. Wij hadden in het magazijn een voorraad van circa 200 kg paraffine die wij in 1944 niet meer gebruikten, omdat wij geen orders meer verwerkten met paraffine-gecacheerde folie. Wij kochten telkens enkele kilo’s paraffine die baas Frey dan ging uitsmelten met behulp van kolen van de Duitsers. Deze paraffine werd uitgegoten in kleine messing hulsjes van 33 mm diameter, die wij volop voorradig hadden. In het midden van het hulsje werd een katoenen draadje gehouden, de kaars werd ‘gelost’ door na stolling de messinghuls iets te verwarmen. De kaarsen werden tegen boter geruild bij de boeren. Zowel het personeel als de directie ging zich op kaarsen maken toeleggen. De hoeveelheid paraffine is toen gerantsoeneerd. Er mocht niet meer dan een kilogram tegelijk verkocht worden voor 20 cent. Ik hield boek van de uitgifte en dit boekje werd op gezette tijden door directeur Müller gecontroleerd.

Stroop
In de stroopfabricage gingen grotere hoeveelheden om. We kochten de suikerbieten van een boer op de Jonas. De suikerbieten werden gewassen, daarna geschild en geraspt. De bieten waren groot en de rasp was klein. Een heel werk! Het geraspte goedje werd gekookt in een grote ketel met veel water. Daarna werd de pulp in een doek gedaan en door de uiteinden van de doek flink aan te draaien, werd het vocht uit de pulp geperst en in een pan opgevangen. Uit dit vocht ontstond door indamping de stroop, die wij voor broodbeleg en voor de roggemeelpap gebruikten.

DWANGARBEID

Begin oktober 1944 kwam de oproep dat alle mannen zich op het marktplein moesten melden voor werk voor de Duitsers. WA-mannen regelden de melding. Deze meldingsplicht liep gelijk met die in Apeldoorn. Daar waren, bij wijze van af schrikwekkend voorbeeld, doodgeschoten verzetsstrijders op de trottoirs van drukke straten gelegd. Op het bordje er naast stond: TERRORIST. Ons personeel, voor zover het na Dolle Dinsdag niet was onder gedoken, trok onder leiding van directeur Müller in rijen van vier naar het marktplein. Een deel van de mannen werd vrijgesteld en ging met Müller terug naar de fabriek.
Ongeveer twee weken later was er opnieuw een meldingsplicht, die heel wat grondiger werd aangepakt dan de vorige. Nu had de Duitse Wehrmacht de leiding. ’s Morgens werd het dorp afgezet. Duitse militairen doorzochten de huizen. Ik werd thuis gesnapt en moest naar het ijsclubterrein waar al heel wat lotgenoten aanwezig waren. Toen de afzetting begon, was ik via de kantoortuin en aangrenzende tuinen naar huis gevlucht, want ik had weinig vertrouwen in de ‘vrijmakingsprocedure’, die de heer Müller in het vooruitzicht gesteld had. Van het fabriekspersoneel dat zich onder zijn leiding meldde, kreeg hij maar een enkeling vrij. Waarom zouden de Duitsers ons ook laten lopen? Fabriekswerk deden we niet meer. De Duitsers zetten ons in bij de versterking van de IJssellinie.

MELDINGSPLICHT

In de winter kwam de NSB-burgemeester nogmaals met een meldingsoproep, ondersteund door een wethouder. Het haalde weinig uit. De brandweerlieden die de mannen moesten oppakken, lieten het afweten. Toen het begin 1945 niet opschoot met de graafwerkzaamheden van de Oekraïners die onderdeel waren van de Duitse Wehrmacht, kwam er weer een oproep. Alle nog aanwezige mannen moesten zich melden; zo niet, dan zouden hun vrouwen weggevoerd worden. De Vaassenaren lapten dit aan hun laars, want de bevrijding was nabij. Sommige Vaassenaren die eerst in Wijhe moesten graven, schoten de Oekraïners toch te hulp. Door ‘splitterboxen’ te gaan graven grepen ze de kans aan om dicht bij huis te blijven. Splitterboxen waren aarden wallen in de vorm van een hoefijzer. Later noemden de arbeiders de snipperdagen vaak voor de grap ‘splitterdagen’.

WATERRADEREN

In de herfst van 1944, toen de elektrische stroom afgesneden werd, werden andere mogelijkheden aangepakt om licht te krijgen. Wasserij-eigenaren, zoals A. van Delden aan de Oosterhof, stelden de opgewekte stroom van hun waterrad ter beschikking aan de buurtgenoten. Die moesten wel altijd vroeg naar bed, want Van Delden ging meestal tussen ’s avonds negen en tien uur naar bed en dan werd het waterrad stilgelegd. De bewoners van de Apeldoornseweg mochten van onze directie een waterrad in de beek bij de bladmetaalfabriek plaatsen. Timmerman Huis in ’t Veld maakte een groot rad en ze tikten een generator op de kop die 210 Watt kon produceren. Lampen van 15 Watt en 110 Volt werden aangeschaft. Van oud aluminiumdraad liep een leiding langs dennenpalen naar twaalf bewoners. Begin januari 1945 gaf ons kleine lampje een fantastisch licht. We hebben niet lang plezier gehad van ons waterrad, want de Duitse officieren die toen in het Haackshuis en in de villa van de heer Kalff, de directeur van de Vulcanus, zaten, kwamen zonder stroom te zitten. Onze installatie werd in beslag genomen. Na de oorlog kwam de stroomvoorziening pas weer in juni op gang. Vanaf de bevrijding tot die tijd hebben we nog een paar maanden van het waterrad geprofiteerd.

40-jarig jubileum J.G.W. Mulder (15-07-1969)